HOOFDSTUK III. – Controle- en veiligheidsmaatregelen.
Afdeling I. – Controlemaatregelen.
Het inrichtingshoofd kan de gedetineerde verplichten een legitimatiebewijs bij zich te dragen. Met het oog op de identificatie van de gedetineerde tijdens de detentie, dient de gedetineerde zijn medewerking te verlenen aan het vastleggen van zijn vingerafdrukken, zijn beeltenis, en aan handelingen met het oog op de beschrijving van zijn uiterlijke lichamelijke kenmerken.
De gedetineerde mag wanneer dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid noodzakelijk is, aan zijn kledij onderzocht worden door leden van het bewakingspersoneel, overeenkomstig de door de directeur gegeven richtlijnen.
Dit onderzoek heeft tot doel na te gaan of de gedetineerde in het bezit is van voorwerpen of substanties die verboden of gevaarlijk kunnen zijn.
De gedetineerde wordt gefouilleerd op het lichaam wanneer de directeur van oordeel is dat er individuele aanwijzingen zijn dat het onderzoek aan de kledij niet volstaat om het doel te bereiken. De directeur bezorgt zijn beslissing schriftelijk aan de gedetineerde uiterlijk vierentwintig uur nadat de fouillering heeft plaatsgevonden.
De fouillering op het lichaam laat toe de gedetineerde te verplichten om zich uit te kleden tot op het lichaam en de openingen en de holten van het lichaam uitwendig te schouwen De fouillering op het lichaam mag enkel plaatsvinden in een gesloten ruimte bij afwezigheid van andere gedetineerden en moet uitgevoerd worden door minimum twee leden van het bewakingspersoneel van hetzelfde geslacht als de gedetineerde.
Het onderzoek aan de kledij en de fouillering op het lichaam mogen geen tergend karakter hebben en dienen te geschieden met eerbiediging van de waardigheid van de gedetineerde.
Indien bij een onderzoek aan de kledij of de fouillering op het lichaam van de gedetineerde voorwerpen of substanties worden aangetroffen die niet in het bezit van de gedetineerde mogen zijn, kunnen deze in beslag genomen worden en onder afgifte van bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde worden bewaard, hetzij met diens toestemming vernietigd worden, hetzij ter beschikking gehouden worden van de bevoegde overheden met het oog op de voorkoming of vaststelling van strafbare feiten.
Met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid wordt de verblijfsruimte van de gedetineerde overeenkomstig de richtlijnen van het inrichtingshoofd door de leden van het bewakingspersoneel]1 geregeld doorzocht op de conformiteit ervan met de in de gevangenis geldende regels.
Deze controlemaatregel mag niet ongerechtvaardigd zijn ten opzichte van het doel ervan.
Ingeval verboden voorwerpen of substanties worden aangetroffen, kunnen deze in beslag genomen worden en onder afgifte van bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde worden bewaard, hetzij met diens toestemming vernietigd worden, hetzij ter beschikking gehouden worden van de bevoegde overheden met het oog op de voorkoming of vaststelling van strafbare feiten.
Afdeling II. – Bijzondere veiligheidsmaatregelen.
Maatregel voorzien door de basiswet en opgelegd door de directie omwille van veiligheidsredenen en bestaande uit specifiek afgebakende afwijkingen van de gewoonlijke detentieomstandigheden (bijvoorbeeld : ontnemen van scherpe voorwerpen, observatie tijdens de dag en de nacht)
Onverminderd de door de Koning te bepalen algemene veiligheidsvoorschriften, kan de directeur, wanneer er ernstige aanwijzingen bestaan van een gevaar voor de orde of de veiligheid, ten aanzien van een gedetineerde bijzondere veiligheidsmaatregelen bevelen.
De bijzondere veiligheidsmaatregel moet evenredig zijn aan de bedreiging en van die aard zijn dat hij ze verhelpt.
Vooraleer de directeur een beslissing neemt over het opleggen van een bijzondere veiligheidsmaatregel, wordt de gedetineerde gehoord. In de gevallen waarin de situatie van gevaar geen uitstel duldt, wordt hij zo spoedig mogelijk gehoord.
De gedetineerde wordt schriftelijk in kennis gesteld van deze beslissing, alsmede van de motieven die aan deze beslissing ten grondslag liggen.
Wanneer de situatie van gevaar geen enkel uitstel duldt, kunnen ook andere personeelsleden van de gevangenis, voorlopig bijzondere veiligheidsmaatregelen opleggen, mits onmiddellijke kennisgeving ervan aan de directeur.
De directeur neemt een definitieve beslissing, hij kan de onmiddellijke intrekking bevelen van genomen maatregel.
De bijzondere beveiligingsmaatregelen mogen onder geen voorwendsel het karakter hebben van een tuchtsanctie, ook al zouden zij genomen worden op grond van feiten die tevens aanleiding kunnen geven tot tuchtsancties.
Wanneer de feiten die aanleiding kunnen geven tot een bijzondere beveiligingsmaatregel eveneens het karakter hebben van een tuchtrechtelijke inbreuk, wordt enkel de tuchtprocedure ingesteld.
De noodzaak tot het opleggen van een bijzondere veiligheidsmaatregel na een tuchtsanctie kan slechts beoordeeld en beslist worden na het beëindigen van de tuchtsanctie.
Als bijzondere veiligheidsmaatregelen zijn toelaatbaar, afzonderlijk of in combinatie, mits zij uitsluitend tot dat doel worden aangewend en voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd :
1° het ontnemen of onthouden van voorwerpen;
2° de uitsluiting van deelname aan bepaalde gemeenschappelijke of individuele activiteiten;
3° de observatie overdag en tijdens de nacht, maar met maximale eerbiediging van de nachtrust;
4° het verplicht verblijf in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte;
5° de onderbrenging in een beveiligde cel, zonder voorwerpen waarvan het gebruik gevaarlijk kan zijn.
Deze bijzondere veiligheidsmaatregelen mogen niet langer duren dan zeven dagen. Zij kunnen niet verlengd worden zonder een met redenen omklede beslissing van de directeur, na de gedetineerde te hebben gehoord. De maatregel kan maximaal driemaal verlengd worden.
In geval van overbrenging naar een andere gevangenis beslist de directeur van die gevangenis of er nog gronden bestaan voor de handhaving van die maatregelen.
De gedetineerde behoudt het recht tot deelname aan de in de gevangenis aangeboden activiteiten en het recht op contacten met de buitenwereld, als voorzover de uitoefening van deze rechten niet onverenigbaar is met de veiligheidsmaatregel.
De directeur draagt er zorg voor dat de gedetineerde :
1° de maaltijden kan gebruiken onder betamelijke omstandigheden, behoorlijke kledij en schoeisel van de gevangenis ter beschikking krijgt en zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne fatsoenlijk kan verzorgen;
2° over voldoende lectuur beschikt;
3° de mogelijkheid heeft om minstens één uur per dag in de buitenlucht te verblijven;
4° briefwisseling kan voeren onder de in titel V, hoofdstuk III, afdeling II, bepaalde voorwaarden;
5° zijn godsdienst of zijn levensbeschouwing individueel kan beleven en belijden en daartoe dagelijks het bezoek kan ontvangen van de daarvoor aan de gevangenis verbonden of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing;
6° een beroep kan doen op een advocaat en op de in artikel 104 bedoelde juridische bijstand;
7° een beroep kan doen op psychosociale en medische hulpverlening.
In dezelfde gevallen wordt de gedetineerde zorgvuldig opgevolgd door de directeur en een adviserende arts, die de gedetineerde daartoe regelmatig bezoeken, zich vergewissen van zijn toestand en nagaan of hij geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.
De personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zijn gerechtigd de gedetineerde in de (beveiligde cel) te bezoeken.
Bij een ernstige gebeurtenis die de veiligheid in gevaar kan brengen, neemt de directeur alle dringende maatregelen die de omstandigheden vereisen en brengt hij hiervan de minister langs de vlugste weg op de hoogte.
Bij toepassing van een in deze afdeling bepaalde veiligheidsmaatregel wordt daar melding van gemaakt in een bijzonder register met precisering van de omstandigheden die tot het nemen van de veiligheidsmaatregel aanleiding hebben gegeven, het tijdstip waarop de maatregel werd genomen en de duur van de maatregel.
Het bijzonder register wordt ter beschikking gehouden van de toezicht- en klachtenorganen.
Afdeling III. – Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime.
Individueel regime dat omwille van veiligheidsredenen wordt opgelegd door de Directeur- Generaal van de penitentiaire instellingen en kan bestaan uit afgebakende afwijkingen van de gewoonlijke detentieomstandigheden. Het individueel bijzonder veiligheidsregime kan uit een hele reeks maatregelen bestaan, die kunnen verschillen per inrichting en naargelang het geval. Elk van die maatregelen moet echter afzonderlijk worden gemotiveerd. De plaatsing in een afdeling bijzondere veiligheid maakt geen “tweede bestraffing” uit.
Wanneer uit concrete omstandigheden of uit de gedragingen van een gedetineerde blijkt dat hij een voortdurende bedreiging uitmaakt voor de veiligheid, en gebleken is dat zowel de in afdeling I vermelde controlemaatregelen als de in afdeling II vermelde bijzondere beveiligingsmaatregelen ontoereikend zijn, kan hij in een individueel bijzonder veiligheidsregime worden geplaatst.
Tot de plaatsing in een individueel bijzonder regime kan enkel worden besloten wanneer de veiligheid op geen enkele andere wijze gevrijwaard kan worden en voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd.
De plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime bestaat in één van de hierna vermelde maatregelen of in een combinatie van meerdere ervan :
1° uitsluiting van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten;
2° systematische controle van uitgaande en inkomende briefwisseling
3° beperking van bezoek in een lokaal dat voorzien is van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt
4° gedeeltelijke ontzegging van het gebruik van de telefoon
5° systematische toepassing van de in artikel 108, § 1, bepaalde controlemaatregel;
6° toepassing van één of meerdere bijzondere in artikel 112, § 1, bepaalde veiligheidsmaatregelen.
De basisbeginselen vermeld in titel II blijven onverkort van toepassing op het individueel bijzonder veiligheidsregime.
De beslissing tot plaatsing in een bijzonder individueel veiligheidsregime wordt genomen door de directeur-generaal van de penitentiaire administratie of zijn gemachtigde, op voorstel van de directeur.
Het voorstel vermeldt de concrete omstandigheden of gedragingen van de gedetineerde waaruit blijkt dat hij een voortdurende bedreiging uitmaakt voor de veiligheid.
Het voorstel vermeldt de concrete nadere regels van de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime, met omstandige motivering van elk van de voorgestelde maatregelen.
Het voorstel wordt vergezeld van een medisch advies met betrekking tot de verenigbaarheid van de nadere regels van het voorgestelde regime met de gezondheidstoestand van de gedetineerde.
Alvorens het voorstel in te dienen, stelt de directeur de gedetineerde in kennis van de inhoud en de motieven van het voorstel en geeft hem de gelegenheid, desgewenst bijgestaan door een raadsman of door een door de directeur daartoe aanvaarde zelf gekozen vertrouwenspersoon, zijn verweermiddelen te laten gelden. Daarvan wordt akte genomen ten behoeve van de door de directeur-generaal te nemen beslissing.
De beslissing van de directeur-generaal tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime vermeldt de nadere regels betreffende de plaatsing, met omstandige motivering van elk van de maatregelen.
De beslissing wordt ter kennis gebracht van de directeur, van de gedetineerde en, wanneer de beslissing betrekking heeft op een verdachte, van de onderzoeksrechter.
De beslissing is onmiddellijk uitvoerbaar, ongeacht of er al dan niet hoger beroep wordt ingesteld.
De gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van een plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime die zijn afzondering uit de gemeenschap tot gevolg heeft, wordt minstens eenmaal per week bezocht door de directeur en een arts, die zich vergewissen van de toestand van de gedetineerde en nagaan of de gedetineerde geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.
Elke beslissing tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime en elke aanpassing van het regime door de directeur-generaal wordt bijgehouden door de penitentiaire administratie in een centraal register en door de directeur in een lokaal register, met vermelding van de identiteit van de gedetineerde en de afwijkingen van het normale regime die door de directeur-generaal worden beslist.
Voor de ganse duur van de plaatsing wordt door de directeur per week het verloop van de plaatsing in het lokaal register genoteerd. Naar aanleiding van het bezoek dat de directeur en een arts hem brengt kan de gedetineerde zelf opmerkingen met betrekking tot zijn toestand en situatie doen optekenen in dat register.
Personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel kunnen zich gedurende de ganse duur van de plaatsing dit register doen voorleggen. Zij kunnen er hun eigen opmerkingen optekenen evenals deze van de gedetineerde.
De beslissing tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime geldt voor een door de directeur-generaal bepaalde termijn van maximaal twee maanden die eventueel hernieuwbaar is.
Eenmaal per maand brengt de directeur aan de directeur-generaal omstandig verslag uit betreffende het verloop van de plaatsing in het individueel bijzonder veiligheidsregime. Op basis hiervan kan de directeur-generaal beslissen een einde te maken aan de plaatsing of de plaatsingsmaatregelen milderen.
De beslissing kan slechts worden hernieuwd, mits een voorafgaand verzoek van de directeur, vergezeld van een psycho-medisch verslag.
In geval van overbrenging naar een andere gevangenis beoordeelt de directeur van die gevangenis, na de gedetineerde te hebben gehoord, of er nog gronden bestaan voor de handhaving van de maatregel, en brengt hieromtrent advies uit aan de directeur-generaal.
De beslissing van de directeur-generaal vermeldt de individuele gronden die de verdere plaatsing eventueel noodzaken.
Zodra een beklaagde of beschuldigde, die in een individueel bijzonder veiligheidsregime werd geplaatst, veroordeeld is, beoordeelt de directeur de noodzaak van een handhaving of aanpassing van de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime, en brengt hierover advies uit aan de directeur-generaal. Op basis hiervan kan de directeur-generaal een einde maken aan de plaatsing of de plaatsingsmaatregelen milderen
De gedetineerde heeft het recht beroep aan te tekenen tegen de beslissingen van de directeur-generaal genomen
Dit beroep dient te worden ingediend bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad.
De artikelen 165 en 166 zijn van toepassing op de beroepsprocedure. De directeur-generaal of een door hem afgevaardigde vertegenwoordigt hierbij de penitentiaire administratie.
Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime is niet van toepassing op minderjarige gedetineerden.